Het Edelhert
Het
Edelhert (Cervus Elaphus) is een van de oudste bewoners van
ons land en is ook nog het grootste in het wild levende
zoogdier in België.
In
België
is het edelhert als standwild teruggedrongen tot de
Ardennen.
De kenmerken van het edelhert is het gewei, het gespierde
lichaam, en een snelle loper.
De
mannelijke dieren (herten genaamd) dragen geweien, dat zij
elk jaar afwerpen en weer vernieuwen. De vrouwelijke dieren
heten hinden. Doorgaans leven herten en hinden gescheiden in
aparte roedels.
Binnen de hinden
roedels bestaat een duidelijke rangorde. Een oude ervaren
hinde (leidhinde), is de bazin. Het
leiderschap is duidelijk verbonden aan het moederschap.
Altijd loopt ze voorop, bij het uittreden van het
bosgedeelte wel 20 meter. In kritieke situaties wordt ze
altijd gevolgd. Verliest zij haar kalf dan zal een andere
hinde, die wel een kalf leidt, haar plaats innemen. De
leidhinden hebben een zeer goede terreinkennis en beschikken
over een fenomenaal geheugen. Bij de herten bestaat niet
echt een leider van de roedel.
In de paartijd (de bronsttijd) trekken de herten naar de
hinden. Een hert tracht een roedel te bekoren door geduld,
kracht en behendigiheid. Met gevechten probeert hij zijn
concurrenten op afstand te houden, hetgeen overigens niet
altijd lukt. Van zeer ver kan men in de bronst de herten
horen brullen.
De herten die
actief aan de bronst deelnemen, kunnen in deze tijd eenderde
van hun gewicht verliezen.
Bij een hertenkalf beginnen de rozestokken zich na 7
maanden duidelijk te ontwikkelen. Als het dier een jaar oud
is zijn de rozestokken volgroeid en begint de groei van het
eerste gewei.
Als het gewei
volgroeid is jeukt de bast (vel) ontzettend. Dan begint het
vegen (schuren) om de bast te verwijderen Het vegen vinden
de herten zichtbaar aangenaam. Nadat het vegen volledig
voltooid is dan is het gewei gevoelloos en klaar voor de
gevechten tijdens de bronst.
Een gewei van een volwassen hert kan tot 5 kg wegen. Het
gewei wordt elk jaar afgeworpen en vernieuwd.
Edelherten
zijn planteneters en herkauwers. Het eten en herkauwen
gebeurd in een bijna vast ritme en per roedel.
Het
mannelijk dier kan een gewicht bereiken tot 250 kg en een
hinde tot 125 kg. De lichaamslengte kan 200 cm en de
schouderhoogte 130 cm bereiken.
De verzamelnaam roodwild heeft het edelhert te danken aan
de roodbruine zomervacht. In de herfst krijgen de dieren hun
grijsbruine dikke wintervacht. Het winterhaar bevat
luchthoudende cellen en daardoor heeft het een isolerende
werking.
De zintuigen zij uitstekend ontwikkeld en stellen het dier
in staat menselijke aanwezigheid al op grote afstand waar te
nemen.
Het gezichtsvermogen is bijzonder goed ontwikkeld, zodat
zelfs de kleinste bewegingen op grote afstand waargenomen
kunnen worden. Door hun horizontale spleetpupillen kunnen ze
bewegingen in het horizontale vlak intensiever waarnemen.
Hun ogen staan ver uit elkaar daarom kan het edelhert,
zonder zijn kop te bewegen, een aanzienlijke terreinbreedte
overzien. Edelherten kunnen een object dat niet vertrouwd
wordt minutenlang onbeweeglijk blijven aankijken.
Het reukvermogen is ook goed ontwikkeld.
Het gehoor is al even goed ontwikkeld. Op de kop vallen de
grote zeer beweeglijke oren op, die ieder geluid al op grote
afstand waarnemen en ook de richting van geluiden trefzeker
kunnen bepalen. De in de grote oorschelp zittende haren
hebben ook een oriëntatiefunctie. Ook de gemoedstoestand is,
net als bij paarden en honden, aan de stand van de oren waar
te nemen; bij onderlinge onenigheid leggen ze de oren plat
in de nek.
Het edelhert kan zich goed aanpassen aan verschillende
voedselomstandigheden.
Naast grassen eten zij ook jonge hei, kruiden, boomknoppen,
twijgen, blad van loofbomen, bosbessen en in de herfst zijn
ze gek op eikels en ook wel kastanjes. In de winter ook
heide en dennennaalden,
De maximale leeftijd van het edelhert is ongeveer 16 jaar.
Oude en zieke dieren verlaten vrijwillig de roedel om rustig
alleen in het bos te sterven. |